Bruno Pfeiffer, Libération, Paris, 28 février 2015

OHRENGLÜCK
Man kennt die Pianistin Aki Takase als eine unerschrockene Grenzgängerin zwischen Stride Piano und Impressionismus, zwischen Bebop und Zwölftonmusik. Auch als Komponistin ist die Japanerin in allen Stilen zu Hause. Diesmal tendiert sie Richtung Kammermusik, aber natürlich steckt vieles andere wieder mit drin. Inspiriert wurde Aki Takases Album von Figuren und Motiven aus Thomas Manns Roman "Der Zauberberg", der zwischen 1912 und 1924 entstanden ist. Das Buch thematisierte damals die soziale Kernfrage des 20. (und wohl auch des 21.) Jahrhunderts, den Konflikt zwischen Liberalismus und Totalitarismus, übersetzte diesen Konflikt aber in liebenswerte, glaubwürdige Charaktere - auch Musik spielt im Roman eine große Rolle. Wenn man will, kann man auch das Album "Hotel Zauberberg" als Reflexion der 1920er Jahre hören. Manches erinnert da an motorischen Hindemith oder freitonalen Schönberg, Tango, Marsch, Romantik ziehen ebenfalls durchs Bild, und der frühe Jazz ist bei Aki Takase ohnehin nie fern. Die Pianistin hat sich bei diesem Projekt mit der großartigen klassischen Geigerin Ayumi Paul zusammengetan, die nicht nur Takases Melodien wunderbar zum Singen bringt, sondern auf ihre Weise auch zu improvisieren weiß. Wenn Takase und Paul gemeinsam fantasieren, hat das die Intensität moderner Kammermusik. Ein Album, das in viele mögliche Richtungen weist - so wie in den 1920er Jahren viele Zukünfte offen standen.
Hans-Jürgen Schaal, KultKomplott, März 2015

Het begin vorig jaar verschenen album 'Flying Soul' en het eind vorig jaar uitgebrachte 'Hotel Zauberberg', beide van de Japanse pianiste Aki Takase, vertonen een grote mate van stilistische overeenkomst. Daarom leggen we ze in deze recensie maar eens naast elkaar.

'Flying Soul' is de eerste opname van een nieuw kwartet van Takase, met naast haarzelf op piano en celeste Louis Sclavis op klarinet en basklarinet, Dominique Pifarély op viool en Vincent Courtois op cello. De albumtitel verwijst naar de inspiratiebron voor dit album: de roman 'Flying Soul' van de Japanse schrijver Yoko Tawada. Tawada is een goede vriendin en collega van Takase. Op dit album heeft Takase getracht om de Japanse schrifttekens om te zetten in klanken. Daarnaast heeft zij ervoor gekozen om meer bij het idioom van de klassieke kamermuziek aan te haken dan bij dat van de jazz. De muziek die op dit album klinkt, heeft dan ook veel raakvlakken met componisten als Debussy, Ravel en Messiaen. Zo zijn 'Into The Woods', 'Wasserspiegel' en 'Intoxication' harmonieuze stukken waarin het ensemblewerk voorop staat. Hier wordt zeer melodieus gemusiceerd. 'Onigawarau' is eveneens een melodieus stuk, maar dan wel op een heel andere wijze. Hier valt het ritme het meest op, verklankt door een enerverend blazende Sclavis. De improvisatiekant van Takase komt in andere stukken, zoals 'Rouge Stone', aan bod. Hier hebben ruwe, ongepolijste en weerbarstige tonen de overhand.

Het album bevat verder nog vier losse stukken, waaronder een cover van 'Twelve Tone Tales' van de partner van Takase, Alexander von Schlippenbach. Bijzonder is ook 'Moon Cake' met een grote rol voor Sclavis die vrolijke kwinkslagen uitdeelt met zijn klarinet en met enerverende duetten tussen viool en cello en celeste en klarinet.

'Hotel Zauberberg' haalt eveneens zijn inspiratie uit een roman: 'Der Zauberberg' van Thomas Mann. En ook op dit album heeft de muziek weer veel raakvlakken met de klassieke kamermuziek. Hier vertolkt op piano en viool. En ook de samenwerking met violiste Ayumi Paul is nieuw voor Takase. Diegenen die de roman van Mann kennen, zullen aangenaam verrast worden door de verklanking van diverse elementen uit het boek. Takase schiet regelmatig vol in de roos. Zo is 'Hans' natuurlijk een verwijzing naar de hoofdpersoon Hans Castorp. Castorp vindt zichzelf in de roman een hele meneer, die in het sanatorium louter zijn neef komt bezoeken en daarna weer vrolijk terug kan (uiteindelijk zal hij jaren langer blijven dan diezelfde neef). Tegelijkertijd is het een kwetsbare, onzekere jongeman.

Takase vangt de diverse stemmingen door enerzijds voor harmonie te kiezen en anderzijds voor weerbarstigheid, bijvoorbeeld door de glissando's van de viool. En dan 'Frau Chauchat', de nuffige Russische waar Hans verliefd op wordt. Takase kiest hiervoor een wals als vorm. En je ziet haar binnenschrijden in het restaurant in haar lange avondjapon. En dan die melancholische ondertoon! Maar eigenlijk gaat de roman over de tijd. Drie stukken heten dan ook 'Was Ist Die Zeit?'. Twee keer voor solopiano en één keer voor piano-viool. Het zijn miniatuurtjes, bespiegelingen, langzame wandelingen, waarin de tijd lijkt stil te staan. Hetzelfde dat je overkomt bij het beluisteren van deze cd's.

Ben Taffijn, Draai om je oren, 25 maart 2015

schu, Concerto, Austria, April 2015

Aki Takase's latest album goes beyond jazz into the world of Thomas Mann

In the past when I have written about the pianist Aki Takase, it has been about her imaginative approaches to the efforts of major jazz greats of the past, such as Duke Ellington and Eric Dolphy, through her recordings for Intakt Records. Her latest effort, which was released today, has taken her far beyond the domain of past jazz, not to mention present and future. The title of her new recording is Hotel Zauberberg, and those who know their German literature will probably immediately recognize the connection to Thomas Mann's novel The Magic Mountain.

If this music had to be classified, the best label for it would probably be "suite for violin and piano." Takase's partner in this project was the violinist Ayumi Paul. While there are some improvised passages, most of the music has been notated. The suite has eighteen movements, eleven of which were written by Takase and five written collaboratively with Paul. The remaining two movements are the K. 1 minuet in G major, usually attributed to Wolfgang Amadeus Mozart, and the Preludio movement that begins Johann Sebastian Bach's solo violin partita in E major (BWV 1006).

From a literary point of view, Mann's novel poses a particularly interesting challenge to musical interpretation. In his monumental treatise Time and Narrative, the philosopher Paul Ricœur drew a distinction between a story that takes place in time and one that is about time. He examined The Magic Mountain as a representative example of that latter type. (Another of his examples was Virginia Woolf's Mrs Dalloway.)

Music, of course, can only take place in time; so Takase had her work cut out for her in trying to take on a narrative whose subject matter includes the nature of time itself. It thus seems appropriate that three of the movements of her suite are entitled "Was ist die Zeit?" (what is time). Each of these involves spinning out a relatively sustained melodic line, and in the third movement that line emerges as a hocket exchange between piano and violin. This seems to be indicative of the overall approach, viewing disciplines of the past to shape music-making in the present, as a means of paralleling Mann's use of time a subject matter.

In that respect the performance of K. 1 is particularly representative. It is one of those instances in which improvisation is part of the mix. Takase plays all sections of the minuet with repeats, using the repetitions as an opportunity to add embellishments. However, those embellishments are a heady blend of the sorts that Mozart himself might have added and those reflecting Takase's own more contemporary approach to playing the piano. A similar spirit can be found in the cadenzas that Aziza Sadikova composed for the cello concertos of Carl Philipp Emanuel Bach, about which I wrote at the end of last year.

Taken as a whole, this is definitely a fascinating piece of music. Takase has managed to be as compellingly imaginative in her practice has she has been in her theoretical motives behind this project. This is not just an impressive duo performance for piano and violin. It may yet deserve to be added to the chamber music repertoire for performance by other musicians.
Stephen Smoliar, Examiner, USA, February 24, 2015

Dans l'art de tout envisager et de ne jamais se perdre, Aki Takase et Ayumi Paul en connaissent un rayon. Ainsi de la tumultueuse pianiste et de l'intransigeante violoniste (Bach, Bartók, impro & co.), on écrira combien leur qualité d'écoute et de répartie font mouche.

Chez l'une et chez l'autre abondent la seconde école de Vienne, la musique romantique, de savantes constructions et quelques traces de classicisme revisité : Mozart pour Takase (précision si ce n'est fluidité) & Bach pour Paul (vélocité et articulation). Dans cette diversité, une constante : la pianiste crée le contexte, la violoniste vole de ses propres ailes, qu'elle a d'agiles et endiablées. Ceci pour les compositions de dame Takase, ici fortement influencées par les romans de Thomas Mann. Dans les parties improvisées, la première densifie les résonances, active les réseaux harmoniques tandis que la seconde racle la corde, accueille la périphérie, drague la dissonance. Soit deux musiciennes pour qui l'aventure ne semble pas être un problème.
Luc Bouquet © Le son du grisli, Avril 2015

lups, Nürnberger Zeitung, 19. März 2015, Deutschland

This is a classical record, with compositions by the two performers with two classical pieces added to the mix. I really enjoyed the record, both because of how much I like duos and because the music held my attention throughout.
I really enjoyed the four pieces in succession beginning with the Mozart piece and ending with “Veranderung.” One thing these pieces show is how contemporary Bach sounds. His work fit right in. And the other pieces provide a nice contrast to the delicate melodies of Mozart.
The rest of the CD is a mix of short pieces reflecting different styles of contemporary classical music with the occasional bow to romanticism I also liked the recurring theme of “Zeit”, once played by solo violin, once by solo piano and then in unison. Another highlight is the great bow work by Paul on “Donnersclag.”
Definitely for fans of the violin and of contemporary classical music.
Bernie Koenig, www.cadencemagazine.com, Volume 41, No. 3 / 2015, USA

Literarisch gibt sich die höchst aktive japanische Pianistin mit Wohnsitz Berlin, Aki Takase, auf ihrer Duo-CD mit der Geigerin Ayumi Paul. Thomas Manns Jahrhundertroman Der Zauberberg ist der rote Faden durch den bei Intakt erschienenen Tonträgers. Ähnliches hat vor einigen Jahren Simon Nabatov  mit Michail Bulgakows Der Meister und Margarita versucht. Musikalisch wirkt das Konglomerat aus Improvisation, der Reflexion so manches Zeitgenössischem und der barocken Strenge eines Johann Sebastian Bach zuweilen ein wenig spröd. Bach kommt auch sehr direkt zu Wort mit dem Preludio zur dritten Partita, Ayumi Paul spielt das sehr klassisch, ebenso wie Takase das Mozart-Menuett, das in Österreich bekannt wie ein Schlager ist und so ein wenig aus dem durchaus innovativ zu nennenden Konzept fällt. So werden  immer wieder schöne Bezüge zum Buch hergestellt, Figuren herausgenommen, wie Hans Castorp oder Madame Chauchat, über die Zeit philosophiert. Es gibt ganz grandiose musikalische Momente zwischen der Ankunft am Beginn und dem Finis Operis am Ende. Das folgt präzise Thomas Mann und macht Lust, das Buch wieder einmal zur Hand zu nehmen.
haun, freiStil Nr. 60, Mai/Juni 2015

Steff Rohrbach, Jazz'n'more, Zürich, Mai 2015

Benno Bartsch, Jazzpodium, Mai 2015

Chris Joris, Jazzmozaiek, Belgium, 2/2015

È traendo maggior ispirazione dal romanzo La montagna incantata di Thomas Mann (Der Zauberberg, in originale) che s'instaura un'ennesima collaborazione inedita, tra il pianoforte e le invenzioni di Aki Takase, performer nippo-germanica di primaria statura nel free odierno, e la violinista di formazione classica Ayumi Paul, di analoga doppia nazionalità e di successiva generazione, egualmente sperimentata su versanti pop ed aperta sui fronti delle avanguardie.
La «catturante musicalità del linguaggio di Thomas Mann» nell'originale, secondo la lettrice ed estimatrice Aki Takase, insieme ad un peculiare senso narrativo del tempo, ha indotto l'urgenza di realizzarne una versione in forma di suite, con miniature in musica dell'amalgama dei personaggi e del locale paesaggio invernale, opponendo «alla polifonia del romanzo una varietà di elementi stilistici: per lo più composizioni scritte, ma con spazio per parti improvvisate, aggiungendo adattamenti di un Minuetto mozartiano e una Partita di Bach.»
Hotel Zauberberg svela le sue radici classiciste piuttosto letterali già in Ankunft, incipit che elabora a parti bilanciate le intense dinamiche della sonata barocca, trattando con asperità d'accenti il non evidentemente placido tempo di minuetto (W. A. Mozart Menuett), quindi l'assai più dissonante e livido Peerperkorn è anticamera delle libere folate aeree nella Partita nr. 3, letterale esecuzione da Johann Sebastian Bach.
S'avvicendano la spedita corrente umoristica di Analyse, caricaturale e grottesca, l'intensa e alienante ieraticità in Eulenspiegel, le ipnotiche frenesie di Ewigkeitssuppe, il brulicante incrocio di "tipi" umani di Donnerschlag, uggiosità e languori "tangueros" in Frau Chauchat.
Serena l'esposizione del motivo romantico in Zauberlied, che scioglie le cornici della tripartita Was ist die Zeit?, passaggio emotivo di ispirata, elegante atonalità, dilagando le tensioni del dialogo musicale nell'epilogo Finis Operis, che catalizza le pervasive correnti in spirito free del lavoro.
Temperato e intrigante ibrido stilistico, in cui il portato letterario della fisiologia classicista dei due strumenti, del tutto liberi peraltro di devolversi alla forma libera, il cameristico Hotel Zauberberg è improntato da materiali e sensibilità euro-centrici, sotto la lente deformante di un citazionismo colto e talvolta caustico, è cursus musicale che rigenera con creativa intelligenza i climi dei rivolgimenti formali e personologici del primo Novecento, mai appannato per fascino e deviazioni. Assai più rigoroso e formale nel trattamento dei materiali del passato rispetto a coppie alla Guy-Homburger, ad esempio, il duo palesa un relativamente poco praticato idioma a piste parallele, che mantiene eloquenti e vitali le correnti interne, non prive di turbolenze e increspature, delle culture del vecchio continente, segnatamente a partire da un culto dei "classici" evidentemente non antitetico alla ricerca individuale e alla crescita formale.
Aldo Del Noce, Jazzconvention, Italia, 7 Agosto 2015

Memorable recordings in 2015
2015 was the year of my sharpest departure from the nominations for the GRAMMY awards. My assessment article about those nominations revealed a generous amount of overlap with recordings that had been discussed on this site; but, since my criteria for this particular article involves the memorability of my listening experiences, I was more than a little dejected to realize that I could only recall what I had written about most of those recordings with the aid of a search engine. Indeed, the most vivid memory did not involve a nomination for a recording. Rather it was the nomination for producer Judith Sherman, one of whose projects in 2015 was Anthony de Mare's recording Liaisons: Re-Imagining Sondheim from the Piano. While I would not begrudge Sherman her nomination, my personal memories were primarily of de Mare and his project, rather than the production work behind the album.

Indeed, much of what was memorable as I skimmed the headlines of my articles on this site involved what might be called "imaginative rethinking," exercised in a variety of different domains. Most imaginative of all may have been Zoë Black, Assistant Leader of the Australian Chamber Orchestra. She asked jazz pianist Joe Chindamo to add a violin line to Johann Sebastian Bach's BWV 988 set of 30 variations on an aria best known as the "Goldberg" variations. Chindamo clearly knew his Bach very well; and, more specifically, he knew how to think about each of Bach's variations as a contrapuntal fabric involving two or more voices. It is not too hard to imagine Bach himself presenting one of his students with a sample of counterpoint and challenging that student to add another line; so, from that point of view, Chindamo was basically a Bach student separated from the master by several centuries.

The results were released on a recording entitled The New Goldberg Variations. One has to listen to only the first few variations to appreciate that Chindamo's efforts were anything but a clever parlor trick. Even if not all of the notes were written by Bach himself, this album is more about Bach than many of the recordings of BWV 988 made by ostensibly more "serious" pianists.

An entirely different approach to rethinking can be found in a new Intakt album of jazz pianist Aki Takase released this past February. The title of the album is Hotel Zauberberg; and it basically amounts to using the time-based medium of making music to consider the extent to which Thomas Mann's novel The Magic Mountain is a story about time itself. The result is an eighteen-movement suite for violin and piano with eleven movements written by Takase and five written collaboratively with violinist Ayumi Paul. The remaining two movements are Wolfgang Amadeus Mozart's K. 1 minuet in G major and the Preludio movement that begins Johann Sebastian Bach's solo violin partita in E major (BWV 1006).

I have to confess that, while all of my other Takase albums sit very comfortably in my jazz section, I felt the only appropriate place for this one was in my classical section, where she could rub shoulders comfortably with Toru Takemitsu. I was not surprised that the GRAMMY judges did not know what to make of the album; but, in my book, this was one of the most absorbing recordings of recently composed music that I encountered in 2015. I hope that Takase and Paul can take this on the recital circuit and bring this music to concert stages in the United States. When it comes to original composition, this music scales a very high bar.

Another new approach to composition could be found on the new MicroFest Records label. MicroFest calls itself "The world's premier festival of microtonal music." It was founded in 1997 by John Schneider and is co-directed by Schneider, pianist Aron Kallay, and composer Bill Alves. One of the first releases on this label was an album of two compositions for violin and gamelan by Alves entitled Mystic Canyon. Alves was far from the first to explore the microtonal possibility of a violin playing in a gamelan setting. Lou Harrison is probably his best known predecessor. However, each of the two compositions on Mystic Canyon has a distinctively unique voice that would not be confused with the work of other composers drawn to Javanese music. This music becomes fixed in memory because lends itself to repeat listening experiences.

However, where modernism is concerned, the "mother lode" for 2015 would have to be all the attention doled out to Pierre Boulez. Most important was the decision of Universal Music Classics to release a ten-CD anthology of the Domaine musical performances performed and/or organized by Pierre Boulez between 1956 and 1967. In many respects this was a crucible of modernism in the decades following the end of the Second World War. As interesting as the studied but always expressive performances in this collection is the scope of repertoire that spans from Arnold Schoenberg through Igor Stravinsky (particularly involving Stravinsky's own exploration of serial techniques) and up to Boulez and his colleagues and other contemporaries. This is "must listening" for anyone who takes his/her listening seriously.

If the Domain musical recordings tap into Boulez at the dawn of his career, then the 44-CD box from Deutsche Grammophon, Pierre Boulez • 20th Century, presents Boulez applying the full scope of his maturity to the interpretation of key modernists of the last century, including Stravinsky, the Second Viennese School, Edgard Varèse, and, of course, Boulez himself. In many respects this anthology is also a political statement, since Varèse is the only American in the collection; and he was naturalized! However, if Boulez never had much patience for Americans taught to write "American music" by a French woman who had set up a school outside Paris in Fontainebleau, then he has my sympathy regardless of how many others might disagree with him.

On the more traditional side I must confess that my strongest memories are with two major historical releases. Most important was the release of all the Columbia and Electrola solo and concerto recordings that Egon Petri made between 1929 and 1951 by Appian Publications & Recordings. Petri was a student of both Ignacy Jan Paderewski and Ferruccio Busoni. The former most likely endowed him with an intense respect for tradition while the latter obliged him to confront the challenges of the future. One cannot appreciate that pull between past and present in the piano repertoire without taking Petri's recorded interpretations into account.

On the other hand one of the best windows on the past can be found in the recordings made by the conductor Jascha Horenstein. The Vox Legends label has been reissuing some of the major recordings of Horenstein performances. This year they released a two-CD album that couples Gustav Mahler's ninth symphony with his Kindertotenlieder (songs on the death of children), sung by bass-baritone Norman Foster. For the Mahler symphony Horenstein is conducting the Vienna Symphony Orchestra. (Many of his recordings were made with this ensemble; but their contractual arrangement with another label required that they be called the "Pro Musica Symphony.") The ensemble for the Kindertotenlieder is the Bamberg Symphony Orchestra. The ninth is, as might be guessed, the jewel in the crown of this album; and it is more than a little chilling how few of today's conductors have come to grips with Horenstein's skill in managing a work of such lengthy duration and learned from him, even if only through his recordings.

Finally, there was also a major historical release on the jazz front. Mosaic Records released an anthology of all the modern jazz sessions recorded and owned by Dial Records as a limited edition box set. The release actually took place in November. However, because this was one of the first articles I wrote this past January, I am willing to bend things a bit to include it as my last thought. Dial may be best known for recording saxophonist Charlie Parker when his combo had a young trumpeter named Miles Davis. However the number of historically-significant jazz figures in this box set is awe-inspiring. Ross Russell knew his jazz and was passionate enough about his knowledge to found a record label as an outlet. Sadly, historical significance never seems to figure in the process of selecting GRAMMY nominees.

Stephen Smoiar, Examiner, December 26, 2015

Les disques qui vous ont (peut-être) échappé durant l'année passée
de Jean Buzelin , Culturjazz, France, 31 janvier 2016  

Nous continuons à écrémer les étagères où se sont réfugiés, durant l'année 2015, nombre de disques fort intéressants, lesquels ont dû patienter avant de faire l'objet de ce simple article d'information qui, je le rappelle, n'est en aucun cas une revue critique.
Nous commencerons par l'un des plus beaux labels indépendants européens, Intakt, maison suisse fondée il y a 30 ans par Patrik Landolt et qui, pour l'occasion, a édité un catalogue comprenant la reproduction en couleurs des 253 CD édités durant cette période. Lorsque l'on feuillette ce catalogue, on est frappé par la cohérence de la collection, les choix effectués, les risques assumés, et le suivi de nombreux artistes qui, en toute confiance du producteur, apparaissent régulièrement, certains depuis les tout débuts : Irène Schweitzer, Barry Guy, Günter Sommer, Pierre Favre, Elliott Sharp, Sylvie Courvoisier, Lucas Niggli, Alexander von Schlippenbach… puis Aki Takase, Fred Frith, Ingrid Laubrock, Ulrich Gumpert… les Américains Anthony Braxton, le Trio 3, Tom Rainey, Marylin Crispell… et tous ceux dont vous avez pris connaissance si vous avez eu la gentillesse de suivre mes chroniques.

Le guitariste Fred Frith apparaît dans deux duos improvisés très différents, l'un avec Barry Guy, « Backscatter Bright Blue » (Intakt 236), l'autre avec la Danoise Lotte Anker, qui explore toutes les possibilités de ses saxophones, « Edge of the Light » (Intakt 237). Il rejoint ensuite la pianiste Katharina Weber et le batteur Fredy Studer dans une séance d'improvisation libre, tendue, tantôt nerveuse, parfois bruitiste (dans le sens "musique contemporaine"), et, sommes toutes, peu lyrique, malgré l'intense "swing libre" du grand Fredy Studer : «  It Rolls » (Intakt 248).

La pianiste Aki Takase dialogue, quant à elle, avec le violoniste Ayumi Paul, qui travaille habituellement dans le champ classique et contemporain. L'atmosphère de leur disque se situe dans un esprit très "milieu du XXe siècle". Ainsi sont évoqués Satie ou Stravinsky, mais Bach et Mozart ne sont pas oubliés non plus. Mais qu'on ne s'y méprenne pas, il s'agit de création musicale, et de la plus belle manière qui soit : « Hotel Zauberberg » (Intakt 244)
(OUI, on aime !).

Le Schlippenbach Trio est un groupe de briscards de la free music, le pianiste et ses compères Evan Parker (ténor sax) et Paul Lovens (batterie) jouent ensemble depuis 45 ans ! Mais les uns comme les autres ont évolué et pris du recul ; ce n'est plus le free dévastateur des années 70, et leurs quinze pièces directement improvisées sont à la fois très différentes et parfaitement cohérentes. On appréciera particulièrement le jeu lyrique et "coltranien" de Parker. Trois géants : « Features » (Intakt 250).
Ulrich Gumpert, lui aussi un vétéran, fut l'un des grands pionniers de la nouvelle musique est-allemande à l'époque où il n'était pas facile de franchir le mur ! Il est entouré ici de trois musiciens plus jeunes avec qui il joue régulièrement, notamment le saxophoniste Jürg Wickihalder, dont nous avons déjà parlé, toujours proche de Steve Lacy. Un excellent et réjouissant disque de jazz : « A New One » (Intakt 257).
Le Omri Ziegele Billiger Bauer Nonet comprenant deux saxophones (Omri Ziegele et Jürg Wickihalder), la pianiste Gabriela Friedl, un trombone, une guitare, une basse électrique, une contrebasse et deux batteries qui accompagnent les vocaux de Isa Wiss, me laisse par contre un peu sur ma faim. Malgré la qualité du travail, ces « 15 Herslider » mêlent texte et musique de façon un peu alambiquée (Intakt 247). Je n'accroche pas non plus à l'univers de la chanteuse Sarah Buechi, et à sa voix éthérée, certes parfois persuasive, mais aux tonalités très égales dans un genre que j'appellerai "jazz folk libre et souple", même si je dois reconnaître l'intérêt des textes et la qualité du travail musical : « Shadow Garden » (Intakt 259).
Autre saxophoniste suisse déjà connu dans ces colonnes, Christoph Irniger, accompagné par Raffaele Bossard (basse) et Ziv Ravitz (drums), joue une musique très fine qui manque peut-être d'accents et de contrastes mais n'exclut pas une certaine densité. Cela vient en partie du jeu maîtrisé, plutôt linéaire et sans aspérités du saxophoniste qui possède un grand sens de la mélodie. « Octopus » (Intakt 253) est un toutefois un beau disque.

Et l'on retrouve la pianiste Irène Schweizer, artiste N°1 du catalogue – sur les huit premiers disques, sept lui sont consacrés, dont le 001 – qui affronte en duo le grand percussionniste Han Bennink, genre de confrontations auxquels ils se sont rendus maîtres. Changements de rythmes, incessantes relances, drumming foisonnant… parcourent ces dix improvisations et quatre reprises. Quelle fraîcheur ! Quand on pense à tous ces "jeunes" musiciens et chanteurs qui jouent avec application la musique de leurs grands-pères. Rien ne vaut les grands-parents originaux, « Welcome Back » en est une preuve irréfutable (Intakt 254)
(OUI,on aime !).

Aly Keïta (balafon, kalimba) est Ivoirien, Lucas Niggli (percussions) et Jan Galega Brönnimann (clarinettes et saxo soprano) sont tous deux nés au Cameroun et amis d'enfance. La réunion des trois aboutit à un vrai travail d'écoute, de compréhension et d'improvisation – rien à voir avec une pseudo world music superficielle et opportuniste. Une musique entraînante, agréable – pourquoi pas ? – et vraiment originale : « Kalo-Yele » (Intakt 261).

Déjà auteur de deux disques en trio (avec Niggli et Michel Godard), l'accordéoniste italien Luciano Biondini se présente cette fois en solo et réinterprète – il compose également – une série de belles mélodies populaires italiennes, en jouant sur la tradition folklorique méditerranéenne et l'improvisation jazz ; toute la nostalgie poétique que véhicule cet instrument quand il est si bien joué se retrouve dans « Senza fine » (Intakt 255) (OUI, on aime !)
(OUI, on aime !)

Un volet important de la production Intakt est réservé aux musiciens américains, de générations et de communautés différentes, parmi les plus intéressants au niveau de l'engagement, de la recherche musicale, de l'honnêteté artistique et de l'idée qu'ils se font de leur travail.
Familier du label avec le Trio 3, le saxophoniste Oliver Lake rencontre cette fois le contrebassiste William Parker, soit, d'un mot, le tranchant de l'alto face à la basse profonde, et d'un autre, la création qui s'appuie sur la grande tradition afro-américaine. Ils sollicitent ainsi Marvin Gaye et poursuivent avec une série de duos d'autant plus intenses – l'un porte le nom de notre regretté ami Jacques Bisceglia – qu'ils sont encore sous le choc de la disparition, survenue cinq jours avant la séance, de leur ami le trompettiste Roy Campbell. D'où le titre de leur album : « To Roy » (Intakt 243). C'est également un plaisir de rencontrer, pour la première fois sur Intakt, le grand saxophoniste ténor Chico Freeman pour un autre duo avec un contrebassiste, Heiri Känzig, musicien suisse né à New York – il joue dans le trio de Harry Sokal – dans une expression plus "coulante", moins free si l'on veut. On savoure ce double plaisir, en retrouvant le beau et solide son du ténor lyrique et de grande tradition, en particulier dans les ballades où il excelle : « The Arrival » (Intakt 251).
Poursuivons par une série de trios avec, tout d'abord, celui d'Aruan Ortiz, musicien d'origine cubaine résidant à Brooklyn. Ce pianiste de 42 ans a déjà une carrière riche et variée, à Cuba, en Espagne et aux États-Unis, tant dans la tradition afro-haïtienne que dans les formes ouvertes des musiques contemporaines. On remarquera notamment le travail harmonique et rythmique, avec une dynamique et une pulsation propres et des rythmes complexes avec lesquels le batteur Gerald Cleaver fait toujours merveille. Le bassiste Eric Revis étant également excellent, cela donne un disque particulièrement réussi et réjouissant, un vrai et rare bonheur : « Hidden Voices » (Intakt 258)
(OUI, on aime !).

Le niveau reste haut avec le trio Open Loose du contrebassiste Mark Helias, avec Tony Malaby (sax) et Tom Rainey (drums), un trio très ouvert qui existe depuis 1996, et demeure constamment en recherche. Une belle musique, bien écrite et impeccablement jouée : « The Signal Maker » (Intakt 245).
Dans un esprit assez voisin, Tom Rainey prend les commandes en s'entourant de la saxophoniste Ingrid Laubrock et de la guitariste Mary Halvorson, deux musiciennes dont nous avons souvent vanté la qualité et l'originalité. Au jeu très maîtrisé, parfois un peu "plaintif" et au discours sinueux de la première, s'ajoute celui, extrêmement intéressant, en particulier dans la manière de jouer avec des accords inusuels de la seconde. Les improvisations collectives qui, dans un cadre très ouvert, progressent en intensité pour déboucher sur un post free recherché, sont le résultat d'un travail de groupe qui évolue depuis plusieurs années. Une musique forte qui s'écoute : « Hotel Grief » (Intakt 256). Les mêmes, plus Kris Davis (piano), John Hébert (basse) et, à deux reprises, Oscar Noriega (clarinette) forment le Ingrid Laubrock Anti-House dont nous avons déjà parlé. Une vraie famille musicale qui se concentre sur les compositions, très modernes et ouvertes aux passages libres, de la saxophoniste : « Roulette of The Cradle » (Intakt 252).
Et une troisième pour Mary Halvorson, en duo "intimiste" avec le contrebassiste Stephan Crump. Les compositions de l'un ou de l'autre, très contemporaines, se remarquent par leurs qualités mélodiques. Grâce à son utilisation très fine et mesurée de l'amplification, la guitare, sous les doigts de Mary Halvorson, est parmi ce qui se fait de mieux sur l'instrument à l'heure actuelle (avec Joe Morris) : « Secret Keeper » (Intakt 249)
(OUI, on aime !).

Enfin, nous sommes toujours heureux de retrouver ce beau duo de vingt ans, Marilyn Crispell (piano) et Gerry Hemingway (batterie, percussion, vibraphone), qui ne s'attache qu'à l'essentiel : une musique totale, remarquable et passionnante : «  Table of Changes » (Intakt 246). …
Jean Buzelin , Culturjazz, France, 31 janvier 2016  

Guido Festinese, Il Manifesto, Jan 2016

Maurizio Zerbo, All About Jazz Italia, 11/02/2016